Onderzoek: Differentiatie tussen SOLK klachten en gezonde controle: exploratie van de link tussen chroniciteit van klachten en stressfysiologie

Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK), klachten waarvoor er geen fysieke oorzaak teruggevonden kan worden die de symptomen adequaat kan verklaren, hebben een hoge prevalentie binnen onze maatschappij. Enerzijds kan SOLK zowel voorkomen als (voorbijgaande) enkelvoudige klachten als binnen het kader van stressgerelateerde aandoeningen. Hierbij denken we aan overspanningsklachten en burn-out. Wanneer SOLK een meer chronische vorm aanneemt spreken we van Functionele Somatische Syndromen (FSS), waarbij we bijvoorbeeld denken aan fibromyalgie of chronisch vermoeidheidssyndroom.

In de wetenschappelijke literatuur wordt er verwezen naar een “stresscontinuüm” waarbij drie opeenvolgende fasen worden opgelijst: (1) spanningsklachten, (2) overspanning en (3) burn-out. Van links naar rechts op dit continuüm is er onder andere sprake van meer comorbiditeit en chroniciteit. Er wordt gehypothetiseerd dat FSS het meest rechts op dit continuüm geplaatst kunnen worden. Wanneer we ons baseren op voorgaand onderzoek, verwachten we echter dat de stressfysiologie niet meer ontregeld zal zijn naarmate men zich meer rechts op het continuüm bevindt. 

Binnen huidige studie werden patiënten met overspanningsklachten, burn-out en chronisch vermoeidheidssyndroom of fibromyalgie onderworpen aan fysiologische stresstests. Omwille van de grote overlap in klachtenpatroon met stressgerelateerde klachten worden ook patiënten met een paniekstoornis geïncludeerd. Er werd eveneens een ‘gezonde’ controlegroep onderzocht, zodat de resultaten van patiënten hiermee vergeleken konden worden. De fysiologische tests maken deel uit van de intakeprocedure van Tumi Therapeutics.

In eerste instantie werden de CO2-waarden in basislijn (5 min.) gemeten met behulp van een capnograaf. Hierna werden participanten onderworpen aan 2 respiratoire uitdagingen: zuchten en hyperventileren. Tijdens het herstel van beide uitdagingen werden CO2-waarden geregistreerd (5 min.). De participanten werden eveneens gevraagd een aantal vragenlijsten in te vullen.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat alle patiënten significant lager gaan in CO2-waarden dan de ‘gezonde’ participanten, zowel tijdens het herstel van zuchten als tijdens het herstel van hyperventileren. Tussen de patiënten onderling wordt er geen verschil teruggevonden, wat onze hypothese bevestigd dat de stressfysiologie niet meer ontregeld is naarmate men zich meer rechts op het “stresscontinuüm” situeert. Vermoedelijk wint de rol van centrale processen op deze plaats op het continuüm aan belang. Dat patiënten significant lager gaan in CO2-waarden tijdens beide respiratoire uitdagingen, kan tevens fungeren als een biomarker die gezonden van patiënten onderscheid. 

Daarnaast zien we een trend-verschil in CO2-waarden tussen de groepen wanneer participanten in rust zijn. Patiënten met overspanningsklachten, burn-out en paniekstoornis zullen significant dalen in waarden overheen de tijd, terwijl we dit niet zien bij personen met FSS en de ‘gezonde’ proefpersonen. Opnieuw ligt dit in lijn met onze hypothese dat personen rechts op het "stresscontinuüm" niet meer autonoom zullen reageren dan personen links op het continuüm, maar dat centrale processen hier een belangrijkere rol krijgen. 

Opmerkelijk is dat de ‘Vragenlijst Belastende Ervaringen’, een vragenlijst die peilt naar traumatische ervaringen, kan differentiëren tussen de stressgerelateerde stoornissen en de paniekstoornis. Hoe meer patiënten zich rechts op het stress-continuüm bevinden, hoe meer uitgesproken de scores op deze vragenlijst worden. 

Tenslotte vergeleken we over alle groepen heen (inclusief de ‘gezonde’ participanten) personen met hypocapnie (<=30 mmHg) en zonder hypocapnie (>30 mmHg) met elkaar.  Zoals verwacht liggen de CO2-waarden bij personen met hypocapnie opmerkelijk lager dan bij de niet-hypocapnische populatie. We weerhouden ook een duidelijk verschil in verandering van CO2-waarden in rust overheen de tijd voor personen met of zonder hypocapnie. Personen zonder hypocapnie zullen eerder stabiel blijven terwijl een daling in waarden wordt opgemerkt bij de hypocapnische populatie. Tot slot zien we dat deze populatie hoger scoort op de perfectionisme-vragenlijsten en meer slaapproblemen rapporteert.